Om een vliegtuig op de landingsbanen te laten landen, kan de piloot gebruik maken van landingssystemen. Iedere landingsbaan op Schiphol is voorzien van een Instrument Landing Systeem (ILS) en een Precision Approach Path Indicator (PAPI). Daarnaast kan de piloot ook met een baken (VOR/DME) landen, met gps of op helemaal op zicht (VFR). Hoe het ILS en de PAPI precies werken, leggen we je graag uit.
Allereerst het Instrument Landing Systeem, oftewel ILS. Dit systeem ondersteunt vliegtuigen om bij alle zichtomstandigheden via een rechte lijn en vaste daalhoek geleidelijk te dalen naar de landingsbaan. Het ILS begeleidt het vliegtuig naar de juist plek (horizontale begeleiding) en geeft tegelijkertijd de juiste hoogte aan (verticale begeleiding). Het ILS zendt een signaal uit, dat vliegtuigen op ongeveer 11 kilometer vanaf de landingsbaan kunnen oppikken. Vanaf dat punt kan de piloot het vliegtuig laten afdalen naar de landingsbaan met behulp van het ILS-signaal. Het grote voordeel van dit systeem is dat bijvoorbeeld bij slecht zicht het vliegtuig kan aanvliegen op de automatische piloot.
PAPI staat voor Precision Approach Path Indicator. Dit zijn verschillende gekleurde lampen waaraan de piloot kan zien of tijdens de landing de juiste dalingshoek van 3 graden wordt aangehouden. Een PAPI heeft daarmee eigenlijk dezelfde functie als de verticale begeleiding van de ILS, maar dan via het zicht van de piloot. Bij een optimale nadering ziet de piloot de helft van de lichten rood en de andere helft wit kleuren: het vliegtuig volgt dan het optimale glijpad naar de landingsbaan. Dit systeem is afkomstig van vliegdekschepen.
Op landingssystemen als het ILS en de PAPI moeten piloten echt kunnen vertrouwen. Daarom is het nodig om deze systemen regelmatig te controleren. Het onderhouden of vervangen van landingssystemen gebeurt meestal tegelijkertijd met het baanonderhoud, wanneer de landingsbaan niet in gebruik is.
Daarna moeten de landingssystemen opnieuw gekalibreerd worden, zodat ze weer heel nauwkeurige signalen afgeven. De controle van de nauwkeurigheid van het signaal gebeurt onder andere met een meetbus op en de baan en met meetvluchten. Een speciaal meetvliegtuig vliegt dan 4 tot 6 uur lang vanaf verschillende hoogten meerdere naderingen met verschillende afstanden tot het begin van de landingsbaan. Na afloop van de meetvluchten, als de goede werking van de landingssystemen is vastgesteld, kan de landingsbaan weer worden vrijgegeven.
Als een ILS compleet vernieuwd is, dan volgt er na de meetvluchten een periode waarin het ILS alleen met goed zicht gebruikt kan worden. Het nieuwe ILS moet namelijk eerst vijf weken betrouwbaar en stabiel werken volgens de internationale veiligheidseisen. Pas daarna kan het ook gebruikt worden bij beperkt zicht - zicht minder dan 550 meter of een wolkenbasis lager dan 60 meter. In die periode kan de landingsbaan dus niet bij beperkte zichtomstandigheden worden ingezet. Wel is de baan beschikbaar voor startend vliegverkeer.