Met een vliegtuig door de wolken vliegen, is altijd een belevenis. Maar wanneer je gaat landen, kunnen die wolken wel eens in de weg zitten. Zeker als ze laag hangen of als het mistig is. Want dan hebben de piloten en luchtverkeersleiders verminderd zicht op de banen en vliegroutes. Het zou zo maar kunnen dat er dan een andere start- of landingsbaan nodig is om veilig te kunnen landen of vertrekken. In dit blog leggen we uit hoe vliegtuigen in de mist veilig kunt vliegen van en naar Schiphol.
We spreken van verminderd zicht als luchtverkeersleiders en piloten minder dan vijf kilometer ver kunnen kijken. Dit noemen we Runway Visual Range (RVR). Of wanneer de onderkant van de wolken op minder dan 300 meter (1.000 voet) hoog hangt (laaghangende bewolking). Als het zicht minder is dan 1.500 meter en de wolkenbasis lager is dan 100 meter (300 voet), dan hebben piloten en luchtverkeersleiders niet meer genoeg zicht op de start- en landingsbanen en taxibanen. Er is dan sprake van Beperkt Zicht Omstandigheden (BZO).
Er zijn vier niveaus BZO – A, B, C en D – waarbij niveau D staat voor het slechtste zicht.
BZO A: Het zicht in het veld is minder dan 1,5 kilometer en de wolkenbasis ligt tussen de 60 en 100 meter;
BZO B: Het zicht op de in gebruik zijnde banen is minder dan 550 meter en de wolkenbasis is lager dan 60 meter;
BZO C: Het zicht op de landingsbaan is minder dan 350 meter
BZO D: Het zicht op de landingsbaan, Kaagbaan of Buitenveldertbaan, is minder dan 200 meter.
Veiligheid is het belangrijkste. Bij slecht zicht bestaat het risico dat vliegtuigen elkaar raken omdat de luchtverkeersleiding ze niet kan zien. Bij mist of laaghangende bewolking kan er daarom alleen gebruik gemaakt worden van landings- of startbanen die zo veel mogelijk ‘onafhankelijk’ van elkaar zijn. Dit betekent dat het risico dat vliegtuigen elkaar tegenkomen zo laag mogelijk is.
In een landingspiek is het belangrijk dat bij de twee landingsbanen zo min mogelijk kans is op kruisend verkeer in het geval van een doorstart. Daarom worden landingsbanen gebruik die parallel liggen. Bijvoorbeeld de Polder- en Zwanenburgbaan of de Zwanenburg- en Aalsmeerbaan.
In een startpiek is het belangrijk dat er bij twee startbanen zo min mogelijk kans is dat vliegtuig elkaar kruisen in de lucht. Daarom wordt bij slecht zicht tijdens een startpiek zoveel mogelijk gestart van startbanen die een andere kant op wijzen. Vaak wordt hierbij de Buitenveldertbaan ingezet.
Bij BZO-D hebben we geen start- of landingspieken meer en gaan we terug naar 1+1 baangebruik, bijvoorbeeld Kaagbaan en Polderbaan.
Hoe slechter het zicht, hoe meer veiligheidsmaatregelen er genomen worden op Schiphol. Zo worden de start- en landingsbanen extra beveiligd door stopbars bij de op- en afritten, vliegen vliegtuigen verder uit elkaar, passen we het baangebruik aan, worden werkzaamheden op het luchthaventerrein beperkt of stopgezet en begeleiden de verkeersleiders piloten actief bij het taxiën op de luchthaven. Dankzij hulpmiddelen zoals het Instrument Landing System (ILS) kunnen vliegtuigen nog steeds veilig landen met verminderd zicht.
Hoe minder het zicht, hoe meer afstand vliegtuigen van elkaar moeten houden tijdens de nadering. Dit betekent dat er per uur minder vliegtuigen op dezelfde landingsbaan kunnen landen. Of dat vliegtuigen niet kunnen vertrekken vanaf Schiphol. Daarom zorgt mist of laaghangende bewolking voor vertraging en zelfs annuleringen van vluchten.